Architect Reimar von Meding van KAW vindt dat er veel te weinig aandacht voor de doorontwikkeling van woonwijken. Actuele zaken als verduurzaming, wateroverlast, hittestress en demografische ontwikkelingen vormen steeds nijpender problemen, maar de urgentie om er echt mee aan de slag te gaan lijkt bij deelnemende partijen te ontbreken. Tijd voor wijkvernieuwing 3.0.
Reimar von Meding wijst erop dat het overgrote deel van de Nederlandse woningen staat in wijken die tussen 1950 en 1980 gebouwd zijn. De eerste ‘vernieuwingsslag’ op het vlak van verduurzaming vond plaats in de jaren tachtig, toen er op grote schaal werd gerenoveerd met kunststof kozijnen en geïsoleerde kopgevels. Veel van die renovatie-ingrepen worden nu weer ongedaan gemaakt omdat ze de kwaliteit en het aanzien van de woningen uiteindelijk onderuit hebben gehaald. De tweede wijkvernieuwingsgolf vond plaats tussen de jaren negentig en de jongste economische crisis. In die periode vond grootschalig sloop en herstructurering van woonwijken plaats. Vanuit de Angelsaksische doctrine werd geredeneerd dat eigendom beter was dan huur en een gemixte wijk beter zou zijn dan een niet-gemixte wijk. Te veel sociale huur bij elkaar zou alleen maar problemen opleveren. Ook de pracht-, kracht- of Vogelaarwijken stammen uit die tijd en corporaties begonnen serieus naar hun wijken te kijken. Dat ging lang niet overal goed, maar het besef was dat integraal naar woonwijken kijken de enige manier was om de sociaal-maatschappelijke problematiek op te lossen.
En nu?
“Wat je ziet, is dat zowel de wijken die toen werden aangepakt als de wijken waar niets gedaan is, door tal van maatschappelijke veranderingen beide aan vernieuwing toe zijn. Probleem daarbij is de afwezigheid van een overheidsprogramma op dat vlak. Er is geen eenduidige stakeholder die de problematiek oppakt en de urgentie om te veranderen lijkt bij deelnemende partijen te ontbreken. Dat is zorgelijk.”
Nog meer problemen?
“Zeker. Denk aan de demografische veranderingen die in de wijken neerslaan. Er is sprake van huishoudensverkleining met een groeiende behoefte aan een ander soort woningen dan het type huizen die nu in de wijken staan. Ingewikkelde materie, waar de vraag over hoe we zorg aan en voor elkaar gaan organiseren en betaalbaar houden nog eens bijkomt. Maar het is tijd voor actie, omdat steeds meer hulpbehoevende mensen als gevolg van de Haagse politiek in de wijken moeten blijven wonen. Als we nu niets doen, zul je zien dat de problemen met de dag groter worden.”
Wat staat jullie precies voor ogen?
“Ons bureau kent een onderzoekstak, die op een rij zet wat er speelt. Dat combineren we met concrete planvorming. Hiervoor willen wij nieuwe coalities smeden, zodat er slagvaardige spelers ontstaan die de problematiek kunnen aanpakken. Zo’n speler kan bestaan in de vorm van een samenwerking tussen de gemeente, de corporatie en de bewoners van een wijk, eventueel aangevuld met de rijksoverheid en een zorginstelling.”
![](https://www.bouwwereld.nl/wp-content/uploads/2020/02/wijkbedrijf.jpg)
Wat zijn dan de problemen?
“Waar we tegen aanhikken, is dat Nederland niet meer verzuild is, maar verkokerd. Waar voorheen katholieken en protestanten niet met elkaar praatten, werken nu de verschillende instanties die verantwoordelijk zijn voor wonen en wijken, langs elkaar heen. Neem de zorg. Er worden door de gemeente jaarlijks enorme hoeveelheden geld de wijken ingepompt voor het leveren van zorg en hulp. Je zou als corporatie een besparingsmodel kunnen maken als je aanpassingen aan een woning uitvoert, waardoor de hoeveelheid geld die voor zorg nodig is, omlaag gaat. Maar dat lukt niet omdat het wettelijk verboden is dat gemeentes zorgbudget aanwenden om aanpassingen mee te financieren. Dat heeft dus niets te maken met gebrek aan ideeën of goede wil, maar met hoe de geldstromen wettelijk georganiseerd zijn.”
En het kan volgens KAW ook anders?
“Wat dacht je. We ontwikkelden een aantal jaren geleden het principe van het Wijkbedrijf. In Selwerd, een kwetsbare wijk in Groningen, is nu het derde Wijkbedrijf opgericht. Achterliggend idee was gemeentelijke geldstromen zo te organiseren dat het gevoel van welbevinden van de zesduizend wijkbewoners erop vooruit zou gaan, ze er zelf mee aan de slag kunnen en we tegelijkertijd besparingen konden realiseren. En dat is gelukt door een aantal praktische ideeën uit de wijk gestalte te geven. In het wijkbedrijf kun je binnenlopen als je een bijdrage wilt leveren aan de wijk en/of mee wilt helpen klussen. Daarvoor kun je vanuit je eigen interesse en passie handelen. Daarmee probeert het wijkbedrijf voor jou relevante activiteiten te zoeken. Inmiddels vinden circa 150 mensen onbetaald en betaald werk via het wijkbedrijf.”
Het wijkbedrijf functioneert dus?
“Het wijkbedrijf heeft een eigen klusdienst, met wijkbewoners in loondienst voor dergelijke klusjes. Hun inkomsten worden gegenereerd uit projecten voor zowel de corporaties als de particulieren. Ook het lokale taxibedrijfje heeft een eigen verdienmodel. Een ander initiatief was de nul-op-de-meter-renovatie van een flat. In overleg met de bewoners is besloten de bergingen in de plint te slopen en er een bedrijfsruimte van te maken. In een ervan zit nu een buurtrestaurant, ook onderdeel van het wijkbedrijf, dat wordt gerund door koks uit de wijk zelf. Hoe fantastisch is dat: een betaalbaar restaurant in een naoorlogse wijk. Hetzelfde geldt voor het fietsbedrijfje, gerund door een aantal enthousiastelingen. Ze maken daar van oude fietsen nieuwe en voor een paar euro repareren ze je fiets. Maar het is ook altijd leuk te vertellen dat het wijkbedrijf een eigen radiozender kent, een kinderopvang en een tegel- en bomenspiegelservice.”
En daar zit de winst?
“Beslist! Doordat de gemeente durfde te investeren in het wijkbedrijf wordt een jaarlijkse kostenbesparing gerealiseerd, maar veel belangrijker is dat door de initiatieven rond het wijkteam het gevoel van welbevinden van de bewoners enorm is toegenomen. Het wijkbedrijf is van, voor en in overleg met hen georganiseerd en voorziet in wat de wijk echt nodig heeft. Inmiddels draaien er drie goed lopende wijkbedrijven in de drie noordelijke provincies.”
Wat was jullie rol in dat wijkbedrijf?
“Wij hebben de structuur en de principes van het wijkbedrijf uitgedokterd. Dat was nodig omdat je aan buurtbewoners niet kunt vragen het complexe geheel aan wet- en regelgeving te doorgronden; dat hebben wij samen met de gemeentes gedaan. Doel was het wijkbedrijf zo te ontwikkelen dat het zonder verdere professionele tussenkomst door de wijk gedragen kon worden.”
Waarom wordt het idee niet landelijk opgepikt?
“Omdat er een aantal elementen in zit die over de grenzen van het gebruikelijke heengaan. Je hebt er bestuurders voor nodig die openstaan voor nieuw denken en helaas zijn die zeldzaam. Onze ervaring is dat de meest innovatieve gemeentes in Nederland stoppen bij maximaal 200.000 inwoners. Op dat niveau kennen de corporatiebesturen de wethouders nog en weten die wat er speelt in de wijken. In steden als Rotterdam en Amsterdam moet je niet met wijkbedrijfjes aankomen. Je krijgt er steevast te horen dat ze er al zijn. Als je daar dan doorheen prikt, ontdek je dat er overal showprojecten lopen waar nooit een economisch model onder gelegd is. Om de zaak in leven te houden, wordt er heel veel geld in gepompt, terwijl het niet goed draait. Het werkt alleen als je er echt in wilt investeren en dat lukt alleen bij gemeentes die buiten de lijntjes durven kleuren. Ze moeten, net als wij, kernwaardes als optimistisch, betrokken en sociaal onderschrijven. Alleen dan krijg je bijzondere dingen voor elkaar.”
Gaat wijkontwikkeling 3.0 enkel over wijkbedrijfjes?
“Zeker niet. Het gaat ook over demografische veranderingen en vooral ook over hoe je ruimtelijk kunt ingrijpen. Bijvoorbeeld om de bestaande woningvoorraad toe te snijden op de woonbehoeftes van ouder wordende bewoners. Wat me verder erg aan het hart gaat, is de discussie die momenteel gevoerd wordt rond de zogenaamde woningnood. Als je naar de actuele woningmarktcijfers kijkt en ziet hoe de opbouw van onze woningvoorraad eruitziet, dan zie je dat twee derde van alle huishoudens in Nederland helemaal geen kinderen heeft en dat de rest hooguit twee kinderen telt. Kijk je dan naar wat voor woningen we hebben, dan zie je dat ruim zestig procent gezinswoningen is, terwijl er veel minder gezinnen zijn. Hierdoor ontstaat een complete mismatch tussen vraag en aanbod. En toch blijven we focussen op rijtjeswoningen met drie slaapkamers en een tuintje. Kijk je daarbij dan ook nog naar de woninggrootte, dan zie je dat maar twintig procent kleiner is dan 75 vierkante meter. Dat is een bizar gegeven als je bedenkt dat de groei van de Nederlandse huishoudens komende decennia voor bijna honderd procent zal bestaan uit de toename van eenpersoonshuishoudens. Neem je dat in gedachten, dan snap je niet waarom we nog steeds grote gezinswoningen bouwen. Als we willen bouwen waar vraag naar is, dan zullen we de bestaande voorraad dus fundamenteel anders moeten gaan benaderen.”
En dat is ook onderdeel van wijkontwikkeling 3.0?
“Klopt. Wat wij momenteel onderzoeken, is hoe we door verdichting en herverdeling en splitsing van de bestaande woningen de stormachtige groei van de eenpersoonshuishoudens kunnen opvangen. Wat we willen aantonen, is hoe de naoorlogse portiekflats die in de ogen van veel mensen achterhaalde woonconcepten zijn, juist interessant zijn voor herontwikkeling tot eigentijdse wooneenheden. Door de centrale kern van dit type flats kun je ze makkelijk in meerdere eenheden opsplitsen, omdat er licht van beide kanten komt. Vaak meten die flats 80 à 90 vierkante meter. Daar kun je als corporatie dus twee woningen van 45 vierkante meter van maken. Zo kun je je woningvoorraad verdubbelen zonder extra grondkosten en infrastructurele ingrepen.”