Ben van Berkel is altijd aan het werk. Hij staat op met ideeën en gaat ermee naar bed. Had hij geen gezin en een plek waar hij zich in het weekend kan terugtrekken, zou zijn werkdrift nooit rusten. Dat noemt hij de gevaarlijke kant van Van Berkel. De zachte kant is dat hij zich ziet als optimistisch gedreven ontwerper. Veel mensen vragen hem waarom hij zo vaak glimlacht. Dat is omdat het hem gelukkig maakt dat hij al ruim dertig jaar zoveel moois mocht maken.
Mondiaal acterend architect/wereldreiziger Ben van Berkel ligt zelden ergens wakker van als het om het vak gaat. Kan hij onverhoopt de slaap niet vatten, dan is dat wegens een jetlag na de zoveelste buitenlandse reis. Gevraagd naar de betekenis van UNStudio zegt hij dat UN staat voor een United Network-organisatie die actief zoekt naar alternatieven voor de traditionele lineaire manier van ontwerpen. Wat hem betreft staan architecten niet meer vóór het orkest, maar tussen de muzikanten.
Een experimentele instelling had Van Berkel van meet af aan. Al in de jaren negentig omarmde UNStudio het idee van interdisciplinair ontwerpen via een wereldwijd netwerk van zoveel mogelijk specialistische knowhow buiten de eigen studio om. Dat levert volgens hem veel intelligentere ontwerpen op dan wanneer je als architect een opdracht solistisch benadert. UNStudio produceert veel meer dan pure architectuur. Er wordt fors geïnvesteerd in onderzoek, innovatie en experimenten met als doel steeds betere gebouwen maken.
UNStudio is actief in meer dan dertig landen en biedt werk aan ontwerpers met 27 verschillende nationaliteiten. Een wereldspeler van formaat dus en het interessante daaraan, vindt Van Berkel, is dat nu de economie en de bouw weer aantrekken, hij al die internationale ontwerpkennis nu ook in Nederland kan gaan toepassen.
Al op je 32ste verwierf je wereldfaam met de Erasmusbrug. Is zo jong succesvol zijn een vloek of zegen?
Het was een shock en tegelijkertijd is het prachtig als je al zo jong zo’n betekenisvol ontwerp mag maken. Het was een zware en moeilijke tijd omdat ik in recordtempo enorm veel moest bijleren. Dat trok een zware wissel op m’n gestel. Vaak was ik na dagen eindeloos vergaderen in Rotterdam zo moe dat ik m’n auto liet staan en me ’s nachts per taxi naar huis liet rijden. Ik liep in die tijd beslist op m’n tandvlees. Tegelijkertijd deed ik vrachten praktijkervaring op. En het heerlijke aan de opdracht was de hoeveelheid support die ik links en rechts kreeg. Iedereen wilde dat die brug er zou komen. De gemeente heeft me zelfs gevraagd m’n bureau naar Rotterdam te halen. Ik kon tegen een meer dan schappelijk tarief een kantoorgebouw tegenover de Erasmusbrug betrekken.
Een uitgelezen kans voor een jong bureau lijkt me.
Zeker, maar toch ben ik in Amsterdam gebleven. Ik was jong en wilde vooruit en dan is het niet goed om elke dag naar het ontwerp te kijken dat je carrière als architect serieus op weg hielp. Die brug was immers niet meer van mij, maar van Rotterdam. Tot mijn verbazing is hij inmiddels uitgegroeid tot icoon. Voor sommige mensen in het buitenland is de brug zelfs symbool voor Nederland. Ik zie hem als een van de laatste objecten die staan voor het lef en het wederopbouwoptimisme van Rotterdam. En de meeste Rotterdammers houden van hun brug. Ik ken zelfs een visser die hem op zijn rug liet tatoeëren. De man vaart elke dag naar zee en hij vertelde me dat als hij onder de brug doorvaart, die hem als ’t ware omarmt. Dan weet hij dat hij thuis is. Zo’n verhaal raakt me echt. Zoveel emotie kan een ontwerp dus oproepen.
We zijn op weg naar een circulaire economie. Welke rol spelen architecten hierin?
Nu de politiek zich er actief mee bemoeit, is het een onloochenbaar feit. We hebben geen andere keuze dan circulariteit als beroepsgroep innig te omarmen. Ga er dus mee aan de slag want er kan al veel meer dan we zelf soms beseffen. Met het BIM bijvoorbeeld kan je alle toegepaste bouwmaterialen vastleggen. Wordt een gebouw dan ooit gesloopt, kun je de gebouweigenaar tot op de kilo nauwkeurig vertellen welke materialen waar zitten. Al die grondstoffen kun je opnieuw gebruiken, althans, als je kiest voor een ontwerpsystematiek die hergebruik mogelijk maakt. We moeten als architect dus protocollen opstellen die ons vak richting circulaire economie drijft. Dat lukt alleen als we ophouden te soleren en kiezen voor intensieve samenwerkingsverbanden. Vanuit een innerlijke overtuiging moeten we ons stap voor stap richting circulair ontwerpen en bouwen gaan ontwikkelen.
Je geeft les aan studenten waarbij een integrale benadering van architectuur centraal staat. Wat wil je hiermee bereiken?
Een thema als circulariteit is belangrijk, maar ook gezondheid in combinatie met een gebouwontwerp ligt me na aan het hart. Je moet als architect over een thema als gezondheid niet alleen met een ingenieur of projectontwikkelaar in gesprek gaan, maar ook met psychologen, medici, neuroscientists en andere wetenschappers. Door die andere kennis kunnen we meer met onze gebouwen bereiken dan wanneer we alleen afgaan op wat we zelf menen te weten. En mijn studenten vinden het fantastisch. Hoe meer inhoud je door deze gesprekken aan het vak kunt geven, des te gedrevener ze worden. Daar gaat het me om: studenten motiveren vakmatig te innoveren. Het allerbelangrijkste blijft echter het eigen talent stimuleren. In mijn colleges gaat het echt niet om Ben van Berkel. Wat dát betreft geloof ik niet in het masterclassmodel. Ik wil geen studenten om me heen verzamelen die precies doen wat ik zeg en m’n stijl gaan imiteren. Oorspronkelijk leren denken. Dat wil ik helpen ontwikkelen.
Hoe zie je de toekomst van de architectuur?
Het vak gaat zich veel meer in de breedte ontwikkelen. Omdat de gebouwen van nu steeds complexer worden, krijg je te maken met een keur aan specialisten die allemaal iets aan het ontwerp toevoegen. Dat gaat het vak fundamenteel veranderen. Wat ik voorzie, is dat architecten in de nabije toekomst noodgedwongen met nog meer specialisten gaan samenwerken waardoor er integrale ontwerpen gerealiseerd kunnen worden. Door deze ontwikkeling zal de holistische kant van het vak – de bouwmeester die het geheel overziet – steeds verder naar de achtergrond verdwijnen. Ik betreur dat maar het is, vrees ik, een onvermijdelijke ontwikkeling.
Wat maakt gebouwen die met computational design en cutting edge robottechniek gemaakt zijn beter dan conventioneel ontworpen gebouwen?
Al in de jaren negentig werkten we met in eigen beheer ontwikkelde 3D-ontwerpprogramma’s omdat ik dergelijke technologische ontwikkelingen erg interessant vind. Als je de technische vooruitgang volgt en gebruikt, weet je dat je dankzij algoritmes en productierobots, binnen de kosten van een rechttoe rechtaan gebouw, complexe vormen kunt realiseren die zonder die technologie 50 tot 500 procent duurder zouden uitpakken. Als je ze al kon realiseren. Je kunt het vergelijken met de landbouw. Daar worden stilaan steeds meer machines vervangen door robots die sneller en efficiënter werken. Dat wil niet zeggen dat de landbouw zonder personeel kan. Voor de bouw geldt iets soortgelijks. De mensen blijven, maar we zullen ze anders moeten gaan opleiden en leren de mogelijkheden van computational design en robottechnologie te doorgronden.
Wat ik hierbij wil benadrukken, is dat we het positieve halen uit nieuwe technologieën. Als je het hebt over gezonde en intelligente ruimtes, kun je niet zonder state-of-the-art technologie en interdisciplinaire samenwerking. Als je er goed mee leert omgaan, dan kun je, bijvoorbeeld met inzet van geavanceerde installatietechniek, gebouwen realiseren waar het ziekteverzuim 20 procent lager ligt dan normaal. Zo bekeken zijn technologische innovaties en integrale samenwerkingsmodellen een zegen voor het vak. Ze leiden immers tot betere gebouwen en daar is het me uiteindelijk om te doen.
Wat is de grootste bouwopgave van deze tijd?
Een
van de opgaven is gebouwen zo ontwerpen dat ze energieneutraal kunnen opereren.
Maar niet zoals dat nu gaat. De huidige gebouwen zijn met alle erin opgenomen
machines toch een soort dead body’s. De ontwerpen van de toekomst zouden veel
organischer, optimaal circulair, energieneutraal, volledig gedigitaliseerd,
maar vooral veel socialer en op mensen gericht moeten zijn.
Een andere belangrijke opgave is dat we de gebouwen optimaal flexibel en
opnieuw indeelbaar maken om in te kunnen spelen op veranderende behoeftes van
gebruikers of bewoners. Een soort architecture on
demand dus die blijft bestaan
gedurende de levenstijd van het gebouw. Daar zal het in de toekomst om gaan.
Als Ben van Berkel het voor het zeggen had in Den Haag, hoe zou zijn beleid er dan uitzien?
Hij zou een beleid uitstippelen dat proactief ingaat op de wensen van de markt. De miljoen woningen, die er bijgebouwd moeten worden tot 2030, voor wie zijn die eigenlijk bestemd? Het gaat mij om inclusiviteit en diversiteit. Iedereen telt mee. We gaan om te beginnen de woonwijken veel minder monofunctioneel invullen. De toekomstige woonwijk zal een plek zijn waar gezinnen en starters, alleenstaanden en ouderen, ondernemers en studenten, forenzen en thuisblijvers met kinderen zich thuis voelen. De woningen die dat mogelijk maken, gaan we daarom veel interactiever en socialer, maar vooral ook groener en gezonder maken. Daarnaast zullen we als overheid stimuleren dat er fors geïnvesteerd wordt in sociale, maatschappelijke maar ook landschappelijke kwaliteit. We gaan die wijken stedenbouwkundig gezien zo invullen dat elke bewoner zich er veilig kan voelen, omdat de opzet stimuleert dat de inwoners elkaar zien en ontmoeten. Architecten spelen bij de realisatie van die sociaal-maatschappelijke opgave een belangrijke rol. Helaas hikken we tegen nogal wat achterstand aan. In de periode 2008-2015 gingen veel architectenbureaus failliet en zelfs de meest innovatieve ontwikkelaars liepen klappen op. Intussen deed de overheid niets om de woningbouw aan de praat te houden. Ik zou er alles aan doen om te voorkomen dat in de komende jaren in razendsnel tempo woningen uit de grond worden gestampt waar de markt net níét op zit te wachten.
Wie of wat inspireert jou?
Mijn inspiratiebronnen zijn divers en ik heb zo m’n fases. De ene keer is het een componist en verdiep ik me in het werk van Schubert en Liszt en wil ik weten en wat die twee voor elkaar betekenden. Dan weer richt mijn aandacht zich op een schilder of neurowetenschapper. Een volgende keer is het een historicus, jonge designer of modeontwerper. Ik volg dus altijd wel iemand omdat ik me graag laat inspireren.
Is er een gebouw dat je altijd nog wilt maken. Een droomwerk?
Misschien een groot internationaal museum, maar eigenlijk niet echt. Voor mij is elk volgend project waar ik aan werk mijn droomwerk. En dat kan een gebouw zijn of een meubelstuk of een gespreksgroep waarbij ik me aansluit. Het maakt niet uit. Moeite hoef ik er niet voor te doen. De knop gaat vanzelf om zodra ik aan m’n volgende droom begin te werken.
Ben van Berkel (1957) studeerde architectuur aan de Rietveld Academie in Amsterdam en de Architectural Association in Londen. Samen met Caroline Bos richtte hij in 1988 Van Berkel & Bos Architectuurbureau op. In 1998 werd de naam gewijzigd in UNStudio (United Net). Onderzoek en netwerkgedreven samenwerking tussen professionals in architectuur, infrastructuur en stedenbouw zijn speerpunten van het bureau. Zijn oeuvre strekt zich uit van meubels tot wereldwijd gerealiseerde stedenbouwkundige plannen. Via publicaties, lezingen, debatten en docentschappen aan internationale architectuurfaculteiten draagt Van Berkel ook op theoretisch gebied bij aan het vak. Op dit moment vervult hij de Kenzo Tange Visiting Professor’s Chair op Harvard University Graduate School of Design.
Fotografie: Martin Wengelaar