Aan de bouw van een bedrijfspand met hallen en kantoren komt een abrupt einde. Op het moment dat de aannemer de betonvloer van de hallen 3 en 4 wil storten, belet de opdrachtgever hem de toegang, door de bouw met machines te blokkeren. Door van meet af aan bouwfouten te maken en kwalitatief minder werk te leveren, heeft de aannemer, in de optiek van de opdrachtgever, de zaken gefrustreerd en een onwerkbare situatie gecreëerd.
De aannemer bestrijdt dit en beschuldigt de opdrachtgever ervan dat hij herstel van de andere twee bedrijfshallen weigert en dat hij hem belet zijn werk uit te voeren. Hij schorst hierop de bouw middels het zogenoemde ‘recht van retentie’. Daarnaast vordert de aannemer betaling van de nog uitstaande facturen.
Vloerdikte
Na het aanbrengen van wapening van de vloer in hal 3 en 4 komt de aannemer tot de slotsom dat de gemiddelde vloerdikte niet 20 maar 18 cm bedraagt. De vloer is onvoldoende diep aangelegd. Volgens de aannemer leidt dit niet tot technische problemen en hij biedt de opdrachtgever aan de geringere hoeveelheid beton met minderwerk te verrekenen. Maar voor de opdrachtgever is de maat vol.
Een van zijn vorderingen luidt dat de aannemer de betonvloer moet verwijderen en moet leveren wat is overeengekomen. Ter plekke neemt de arbiter in hal 1 en 2 niet meer dan de gebruikelijke craquelé waar. Op sommige plaatsen ziet hij enige scheurvorming. Die scheuren kunnen dieper worden. Uit een deskundigenrapport, maar ook uit een verklaring van de opdrachtgever blijkt dat de vloeren onder ongunstige omstandigheden zijn gestort.
De aannemer heeft ook geen maatregelen getroffen om te snelle droging en uitharding van het beton te voorkomen. Hierdoor kan de scheurvorming zich uitbreiden en bestaat de kans dat het nodig is de vloer te injecteren. Wat de arbiter waarneemt is echter geen reden de vloer te vervangen. Plaatselijk herstel is mogelijk.
Hij betwijfelt echter of de vloerdikte in hal 1 en 2 de overeengekomen 20 cm bedraagt. Het is duidelijk dat de kwaliteit van de vloer voor de opdrachtgever uiterst belangrijk is. Voorstellen tot bezuinigingen van de aannemer die ten koste zouden gaan van de kwaliteit wees de opdrachtgever nadrukkelijk af. Hierdoor had de aannemer moeten weten dat hij zich maar beter aan de overeengekomen vloerdikte van 20 cm kon houden.
Een deskundigenrapport op grond waarvan de aannemer beweert dat een vloerdikte van circa 18 cm uit constructief oogpunt voldoet, verwierp de opdrachtgever. Voor de arbiter is het voorgaande reden de aannemer voorwaardelijk te veroordelen de vloer in hal 1 en 2 te verwijderen en hier de afgesproken 20 cm dikke betonvloer te realiseren. Het niveau van de vloer moet overeenkomen met dat van het kantoorgedeelte. Ook aan andere eisen, zoals de in de overeenkomst opgenomen vloeistofdichtheid, moet deze voldoen. Dit alles op voorwaarde dat door te nemen boorkernen blijkt dat de vloerdikte minder dan 20 cm bedraagt.
Aanlegdiepte
De arbiter is van oordeel dat de opdrachtgever terecht niet instemt met het storten van betonvloeren in hal 3 en 4 met een dikte minder dan de overeengekomen 20 cm. Indien de aannemer een vloerdikte van 20 cm realiseert, moet hij ook de aanlegdiepte aanpassen. Zo niet, dan ontstaan bij diverse aansluitingen ernstige problemen. De aannemer kan niet volstaan met het egaliseren van de vloer bij de overgang van de hallen naar het kantoorgedeelte. Een extra laagje beton op die plaatsen zal bij de ingebruikname van het pand zeker kapot worden gereden. Ook zou de wapening te laag in de vloer komen te liggen. Hierdoor ontstaat een grotere kans op scheurvorming in de betondekking.
Voorlopig veroordeelt de arbiter de aannemer tot het verwijderen van de aangebrachte wapening en vloerverwarmingsleidingen in hal 3 en 4 en het aanleggen van de overeengekomen 20 cm dikke betonvloer in deze hallen. Het niveau van de nieuwe vloer moet overeenkomen met dat van de vloer van het kantoorgedeelte.
Overige vorderingen
De aannemer moet binnen een week nadat de resultaten van de boorkernen van de vloeren van hal 1 en 2 bekend zijn, de schorsing van de bouw opheffen. Zo niet dan wacht hem voor iedere dag dat hij in gebreke blijft een dwangsom. De arbiter is van oordeel dat de opdrachtgever de betonstort van de vloer van hal 3 en 4 en het aanbrengen van de buitenbestrating terecht heeft tegengehouden. Bij het vervangen van de vloeren en wellicht ook bij nog uit te voeren werkzaamheden aan de gevel zou deze worden beschadigd. Omdat de arbiter de aannemer in overwegende mate in het ongelijk stelt, draait deze op voor de proceskosten.
Geschilnummer: 30.646
Tekst: Paulien Ruitenbeek
Illustratie: Pennestreek