Als voorzitter van het Transitieteam Circulaire Bouweconomie adviseert Vincent Gruis de Rijksoverheid de MPG-norm voor woningbouw ambitieus neer te zetten. Als het aan hem ligt, wordt morgen nog een MPG van 0,3 aangekondigd voor 2030. Dat is de norm die koplopers in de bouw nu al hanteren en dat moet de norm voor het peloton voor over een paar jaar zijn. Die eis stimuleert dat bouwend Nederland massaal omgaat naar fabrieksmatig bouwen met biobased en herbruikbare materialen.
Vincent Gruis werkt als hoogleraar Housing Management aan de TU Delft. In die kwaliteit houdt hij zich bezig met het verduurzamen van de woningvoorraad. Waar verduurzamen een klein decennium geleden al door veel van zijn slimme collega’s werd opgepakt voor de energetische kant van het verhaal – het was volgens Gruis in die tijd bijna synoniem aan energetische verduurzaming – nam hij acht jaar geleden de afslag richting circulariteit. Hij richt zijn pijlen daarbij nadrukkelijk op resource efficiency. Dat is tegelijkertijd wat hem als hoogleraar drijft en motiveert. “Werken aan en vanuit een universiteit past mij sowieso als een jasje. Ik zeg weleens gekscherend dat ik het zo leuk vond op school dat ik er nooit ben weggegaan. Maar circulariteit zit bij mij op een bepaalde manier ook in het bloed. Ik hou niet van verspilling en weggooien. Liever hergebruik en repareer ik waar mogelijk de dingen. Zolang iets het nog doet, vind ik het niet erg als spullen wat ouder worden.”
Spreker bij Circulair Real Estate 2023
Vincent Gruis spreekt op 21 maart 2023 op het netwerkcongres Circulair Real Estate te C-Bèta in Hoofddorp. Als Bouwwereld-lezer ontvang je € 100 korting op de ticketprijs!
Maar wat is dan zo mooi aan Housing Management?
“Het staat voor de combinatie van een bouwkundige opgave – het huisvesten van mensen in dit geval – en een meer organisatorische, bedrijfseconomische invalshoek; bij een circulaire economie zie je dat die twee echt aan elkaar gelinkt zijn. Het is zowel een kwestie van hoe doe je het – wat is het ontwerp en wat de achterliggende technologie – als hoe breng je de verschillende partijen op een goede manier bij elkaar om het uit te kunnen voeren. In dat samenbrengen zit voor mij de schoonheid van m’n leerstoel.”
Je bent nu ruim een jaar voorzitter van het Transitieteam Circulaire Bouweconomie. Met welke missie ben je aan die klus begonnen?
“Ik werd gevraagd nadat ik een presentatie gaf voor het Transitieteam rond het onderwerp wat de echte kennis- en innovatievragen zijn als het gaat om ontwerpen voor circulaire bouwwerken. Mijn voorganger Elphi Nelissen kreeg een andere baan kreeg en kon het voorzitterschap er niet meer bij doen. Blijkbaar beviel mijn verhaal want ik werd gevraagd de voorzittershamer van haar over te nemen. Daar komt bij dat ik acht jaar geleden heel bewust de afslag naar circulariteit heb genomen omdat ik er in wetenschappelijk zin mee aan de slag wilde. Ik vond dat nodig omdat er al heel veel kennis beschikbaar was over hoe je een gebouwschil luchtdicht moet maken, maar er kennisachterstand was op het vlak van circulair denken en doen. Dat is voor mij een volgende stip op de duurzaamheidshorizon. Het voorzitterschap sloot verder naadloos aan op de wetenschappelijke ontwikkelingen die ik als hoogleraar Housing Management in Delft had doorgemaakt.”
Wat gaf je acht jaar geleden de ingeving dat je het niet moest zoeken in de richting van energy efficiency, maar in die van resource efficiency?
“Voor die tijd richtte ik me heel sterk op het helpen professionaliseren van woningcorporaties. Hoe kunnen die systematisch en op een verantwoorde manier nadenken over de beslissingen over hun voorraad. Ik heb – samen met inspirerende mensen die ook gepromoveerd zijn – een onderzoekslijn opgebouwd. Dat was goed en interessant, het ging ook over het samenspel van de bouwkundige opgave en de organisatie – mijn specialiteit – maar op een gegeven moment ging het steeds meer richting organisatiekunde, en als je die term kent naar de governancekant; dus steeds verder af van de bouwkundige opgave. De corporatiebestuurders vonden dat prachtig, maar ik vroeg me af: Helpt het ze echt veranderen? Ik vond de impact van ons onderzoek onvoldoende zichtbaar. Ik kon naar mijn idee net zo goed naar de Erasmusuniversiteit gaan. Waarom doceer ik nog aan de TU Delft, vroeg ik mij af? Daar zat de groeiende onvrede met het pad dat ik bewandelde. Daarnaast wilde ik het verschil kunnen maken en dat terugzien in de maatschappij. En toen dacht ik op een gegeven moment: waar ben ik eigenlijk goed in?”
En dat is?
“Nadenken over het vastgoedbeheer, levensduurverlenging en over hergebruik van bouwmaterialen. Zo kwam ik tot de conclusie dat er nog heel veel te ontdekken viel op onderzoeksterreinen waar anderen nog niet mee bezig waren. Dan is daar een gat en dat is voor een wetenschapper een cadeautje, want daar wil je inspringen.”
Op de website van het Transitieteam lees ik dat Transitie gaat over systeemverandering over 30, 50 of zelfs 100 jaar. Er staat dat we continu een middenweg moeten zoeken in kleine verbeterstapjes voor de korte termijn én in prachtige vergezichten veel later. Welk prachtig vergezicht staat jou voor ogen?
“Als we echt aan het dromen zijn, en dat is niet alleen mijn droom maar die van het hele Transitieteam, dan bouwen we in 2050 zonder schade aan te richten aan het milieu. Dat is ontzettend moeilijk en vandaag de dag voor ons zelfs nog onvoorstelbaar. Toch moeten we alles op alles zetten om wel bij die ambitie te komen. Belangrijk daarbij is dat de circulaire economie geen doel op zich is, maar een middel met onderliggende strategieën om een bouweconomie op te tuigen die milieuvriendelijk is. Dat is de droom. Als je die visualiseert, dan zie je een economie voor je waarin recyclen met schone en energiezuinige technieken gebeurt, maar liefst ook een economie waar heel veel producten uit bruggen en gebouwen één op één hergebruikt kunnen worden omdat dat veel milieuvriendelijker is. In dat tijdperk zullen we ook veel meer toepassingen zien van biobased materialen; woningbouw in hout met biobased isolatiematerialen is dan de normaalste zaak van de wereld, ook in Nederland. Daar komt bij dat circulariteit gaat over strategieën: je kijkt op de eerste plaats of je überhaupt iets moet bouwen. Niet bouwen levert immers de minste schade op. Vervolgens kijk je of je het met hergebruikte of hernieuwbare materialen kunt doen; daarna kijk je of je het niet zo kunt doen dat het ook in de toekomst makkelijk weer herbruikbaar is; en het liefst een slimme combinatie van die strategieën. Ingewikkelder is het niet.”
“De circulaire economie is geen doel op zich”
Bouwend Nederland kiest voor de slachtofferrol door te zeggen dat de uitspraak van de RvS een ‘drama’ is voor de bouw. Door de verplichting voor elk bouwproject aan te moeten tonen dat de realisatie niet bijdraagt aan een vergroting van de stikstofuitstoot nemen de kosten toe en zal de vergunningverlening enorm vertragen, is de redenering in Zoetermeer. Is de uitspraak niet juist een kans voor de sector zich te profileren als koploper als het om stikstofreductie gaat?
“Ik ga niet over de verhaallijn van Bouwend Nederland, maar het is wel een terechte vraag. Als je vanuit de nu dominante bouwmethode redeneert – padafhankelijkheid noemen we dat als wetenschappers – én de ingeslagen weg blijft volgen, dan moet je misschien een beetje zielig doen als bouwsector. Maar als je redeneert vanuit de beschikbare alternatieve methodes, waar gelukkig steeds meer belangstelling voor is, dan kunnen we als sector het verschil maken. Industrieel, flexibel en demontabel bouwen noemden we dat vroeger, nu heet het conceptueel en circulair bouwen. Als je dat grootschalig gaat toepassen, dan heb je een oplossing in handen. Dan ga je veel milieuvriendelijker bouwen. Je gaat dan bouwen op een manier dat het op zijn minst herbruikbaar is, je kunt er heel goed biobased materialen in toepassen en je kunt creatief nadenken over toepassing van hergebruikte materialen. Als de sector het zo gaat aanpakken, dan heeft die veel minder last van de stikstofproblematiek en CO2-uitstoot, mits je de fabrieken waar de huizen gemaakt worden schoon vormgeeft. Bovendien los je er voor een deel het arbeidsprobleem mee op. Het antwoord zit dus in je vraag besloten: De bouw kan zich wel degelijk profileren als koploper in stikstofreductie.”
Bouwers moeten nu met individuele berekeningen aantonen dat de stikstofuitstoot tijdens de bouw geen milieuschade aanricht. Is het niet slimmer als ze aantonen dat de toegepaste bouwmaterialen een aanzienlijke stikstofreductie genereren vergeleken met conventionele bouwmaterialen?
“Ik heb je net verteld hoe wij er vanuit het Transitieteam fundamenteel in zitten; je moet kijken naar de milieuschade. Die hoort zo laag mogelijk te zijn waarbij je ontzettend ambitieus moet zijn in het definiëren van laag. Dat moet echt richting de nul in 2050. Als we dat willen bereiken, zal de sector hard moeten gaan innoveren. Gelukkig hebben we daar in Nederland een instrumentarium voor om dat aan af te meten: de Milieu Kosten Indicator en de Milieu Prestatie Gebouwnorm met een onderliggende database over milieueffecten van bouwproducten. Daarmee heb je een instrument in handen dat nog wel wat verbetering behoeft, maar waarmee je vrij integraal naar de milieueffecten van je producten en gebouwen kunt kijken. Het woord integraal is hierbij van cruciaal belang want CO2 en stikstof zijn belangrijk, maar niet het enige. Wanneer je alleen op CO2 of stikstof gaat sturen, loop je namelijk het risico dat je allerlei neveneffecten moet gaan managen. Het is dus belangrijk de oogkleppen af te doen en te kiezen voor een brede kijk.”
En hoe luidt het advies van het Transitieteam?
“Wat wij de Rijksoverheid adviseren, is om de MPG-norm voor woningbouw ambitieus neer te zetten en dat tijdig aan te kondigen. Zo staat het letterlijk in onze routekaart, ons advies aan de minister en staatsecretaris. Op basis van de koplopers in de bouw kan je nu al een MPG van 0,3 aankondigen voor 2030. Die norm was 1,0 en werd 0,8 en iedereen zegt dat je dat op je sloffen met twee vingers in je neus gaat halen. Het wordt pas echt spannend als je onder de 0,5 zakt. Daarom vinden wij dat je van de norm van de koplopers de norm voor het peloton moet maken voor over een paar jaar. Dan hoeft het peloton niet te klagen dat het overvallen wordt. Sterker nog: als je die eis zou gaan stellen, dan stimuleer je dat bouwend Nederland massaal omgaat naar fabrieksmatig bouwen met biobased en herbruikbare materialen omdat dat misschien wel de enige haalbare manier is om op die 0,3 uit te komen.”
Daar zullen de meer conventionele broeders en zusters uit de sector niet blij mee zijn…
“Dat kan ik moeilijk inschatten. Vanuit het Transitieteam en de hoek van waaruit ik mijn wetenschappelijke werk doe, praat ik vooral met mensen die echt iets willen met de circulaire economie. Dat zijn over het algemeen mensen die niet alleen over de economische, maar ook over de milieukant nadenken. Die partijen verlangen van de Rijksoverheid een ambitieuze, maar wel haalbare doelstelling – de eerder genoemd MPG van 0.3 – en die voor iedereen gelijk te zetten. Men wil wel een level playing field. De grootste uitdaging is echter de MPG van 0,0 in 2050. Daar kun je de nodige theoretische discussies over voeren. Is het überhaupt voorstelbaar iets te bouwen zonder dat het ook maar enige schade aan het milieu toebrengt. Dat is nu nog moeilijk voorstelbaar en precies daar liggen de grootste innovatie-uitdagingen. Die laatste procentpuntjes zullen het lastigste zijn. En dat is een reden temeer snel naar een MPG van 0,3 te gaan.”
Dit artikel is gepubliceerd in Bouwspecial Koplopers.